zondag 30 december 2007

The hits just keep on coming

Als schooljongen wilde Michael Nesmith een keer een geintje uithalen met vuurwerk. Het ging mis. Gevolg: een flinke verwonding aan zijn hand. De dokter adviseerde hem gitaar te gaan spelen, om de motoriek te herstellen. Het begin van een wonderlijke muzikale carrière. In 1965 (Nesmith was 23) zag hij een advertentie waarin ‘four insane boys’ gevraagd werden voor een tv-serie rond een beatbandje, de Monkees. Nesmith arriveerde in de studio met een wollen muts op zijn hoofd en onder zijn arm een zak wasgoed, die hij op de terugweg nog even naar de wasserette moest brengen. Verder leek het wel of hij de studio beoordeelde, in plaats van andersom. De studiobazen beviel deze arrogante houding wel, en Nesmith werd aangenomen. De tv-serie werd een groot succes. Michael Nesmith was de enige echte muzikant van het stel. Na vijf jaar was hij het commerciële circus zat. Hij kocht voor $ 450.000 de rest van het contract af, en begon voor zichzelf. Deze financiële aderlating zou hem jarenlang pijn blijven doen, maar Nesmith greep zijn artistieke kans en maakte meteen in 1970 maar liefst drie LP’s, die alle drie klassiek geworden zijn: Magnetic South, Loose Salute en Nevada Fighter. Ik kocht ze in één keer voor twee gulden per stuk in 1976 in een platenzaakje in Hilversum. Redelijke hits in die tijd waren Joanne en Silver Moon. Mijn persoonlijke favoriet is Calico Girlfriend. De volgende LP, Tantamount to Treason, Volume 1, was een commercieel debacle. Nesmith sloeg vol ironie terug met zijn beste album ooit: The Hits Just Keep On Coming. In 1977 had hij nog het hitje Rio. Daarna verloren we Michael Nesmith een beetje uit het oog, hoewel hij af en toe platen bleef maken en in 2005 nog Rays op de markt bracht, een album dat de Nederlandse markt nooit heeft weten te bereiken. Denk echter niet dat Michael Nesmith bij de pakken neer is gaan zitten. Hij mag als de uitvinder van de videoclip beschouwd worden. Rio was namelijk de eerste single ooit waar speciaal een filmpje voor gemaakt was. Het idee sloeg aan, en Nesmith richtte Pacific Arts Video op, dat zich met veel succes toelegde op het maken en verspreiden van muziekvideo’s, tot de firma in een juridisch gevecht over licenties en copyrights verwikkeld raakte. Op 3 februari 1999 stelde een rechtbank Nesmith in het gelijk en kon hij $ 46,8 miljoen dollar aan achterstallige rechten incasseren. Sindsdien hoeven we ons geen zorgen meer te maken over de ex-Monkee. En dat verhaal met dat vuurwerk, dat bleek een verzinsel te zijn, bedoeld om het publiek ervan overtuigen dat ten minste één Monkee daadwerkelijk gitaar kon spelen.

zaterdag 29 december 2007

Another year over

2007. Het zit er zowat op. Na de kerst mag je dan gaan terugkijken op zo'n jaar. Ik vind dat moeilijk. Zoals zo vaak zou ik zeggen dat het jaar dat voorbij is gegaan, qua muziek geen onaardig, maar ook geen bijzonder jaar was. Maar ja, wat is dan wel een bijzonder jaar geweest?
Ik heb in ieder geval genoten van optredens van o.a. Lucinda Williams, Malcolm Holcombe, Wilco en Bruno Deneckere. Ik heb bovendien prachtige platen beluisterd, zie mijn lijstje op altcountry.nl.
Daar staan, wat cd's betreft, ook wel weer een paar flinke teleurstellingen tegenover, maar het is een beetje zurig om die hier te gaan opvoeren.
Grootste verrassing was het broeierige You Did This To Yourself van de groep Cortez Del Mar, maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat deze plaat al uit 2005 stamt. Verder was het gezamelijke optreden van NQ Arbuckle, Justin Rutledge en Luke Doucet op het Take Root-festival een verademing. Drie songschrijvers die, als ze geen eigen liedje vertolkten, vol overtuiging meededen op de nummers van de anderen. Heerlijk. Zie hieronder Luke Doucet: Broken One.

of luister naar NQ Arbuckle's You Look Like A Wreck







We gaan 2008 weer vol goede moed in. Ik kan nu al verklappen dat er in januari in ieder geval weer een retegoeie plaat uitkomt van een groep uit Georgia.

donderdag 27 december 2007

Volwassen

Op de radio en televisie draait het allemaal weer om de Top 2000. Ik heb er niet zoveel mee. Al sinds 1977 houden de hitlijsten me niet meer bezig. In dat jaar werd ik namelijk volwassen. Als muziekliefhebber althans, ik was 15 in 1977.
Enkele jaren had ik wekelijks de drogist bezocht, waar ik de nieuwe Popfoto en Muziek Expres doornam. In 1976 werd de Hitkrant geïntroduceerd en daarmee zette ik een eerste stap naar volwassenheid. De Hitkrant was namelijk veel serieuzer. Dat bleek al uit het feit dat ik die kocht bij de platenafdeling van de plaatselijke elektrozaak.
In november 1977 stond ik tijdens een vrij tussenuur bij de V&D in Drachten en nam Muziekkrant Oor mee. Vanaf dat moment draaide mijn leven niet langer om hits, maar om de Elpee Oase met de dertig beste elpees van dat moment. 77 van Talking Heads stond in nummer 22 van de zevende jaargang op 1, maar als ik mijn voorkeur nu mag uitspreken, dan gaat die toch uit naar de nummer 2: Twilley Don't Mind van The Dwight Twilley Band.
Het waren verwarrende tijden. Never Mind The Bollocks van The Sex Pistols was net uit. Op pagina 26 van Oor 22 stond een test om duidelijkheid te verschaffen. OVERTUIG JEZELF IN 5 MINUTEN!!! HIPPIE, DISCO of PUNK? EENVOUDIGE TEST OM VOORGOED AF TE REKENEN MET AL DIE IDENTITEITSCRISES.
Tja, dat had ik nu weer. Was ik net een volwassen muziekliefhebber, kreeg ik direct een test om de oren om af te rekenen met een identiteitscrisis. Terwijl ik niet eens wist dat ik die had. Gelukkig werd me twee pagina's verder in mijn al dan niet bestaande identiteitscrisis een oplossing aangereikt in de vorm van een advertentie van EMI-BOVEMA. Zij presenteerden daar DE RODE DRAAD DOOR DE POPMUZIEK! En schreven: WE BEGRIJPEN BEST, DAT ZELFS DE BETERE PADVINDERS DE LAATSTE TIJD DOOR DE BOMEN HET BOS NIET MEER ZIEN. HET PERSPEKTIEF IS ZOEK. EEN LEIDRAAD NAAR DE ZESTIGER JAREN LIJKT DAAROM WEL OP Z'N PLAATS. ELPEES WAAR JE OP TERUG KUNT VALLEN; BAKENS IN DE MIST...
Op die advertentiepagina stond onder andere de hoes van de debuutplaat van Redwing. Met de tekst: Altijd op juiste waarde geschat door popliefhebbers in de lage landen. Profeten van country-rock, in eigen land nooit geëerd.
Die plaat uit 1971 die eind 1977 opnieuw was uitgebracht, kocht ik bij Hemmes in Groningen. Gek, het leek toen al een heel oude plaat, terwijl die elpee in werkelijkheid nog maar zeven jaar oud was. Maar ja, zeven jaar, dat is toch al een hele tijd als je 15 bent.
Redwing maakt nog altijd rondjes op de draaitafel. Geweldige plaat. Please Doctor Please; Bonnie Bones; Shorty Go Home; Hogtied, energieker kon countryrock niet zijn. En het hielp me voor altijd af van een identiteitscrisis. Ik was geen hippie, disco of punk, ik was een countryrocker. Dat is in die dertig jaar sindsdien nooit veranderd.

woensdag 26 december 2007

Kerstmuziek.



’s Middags als de meeste collegae op pad zijn, dan wordt op kantoor de radio aangezet; zachtjes. Welke zender het is, ik zou het werkelijk niet weten. In ieder geval eentje waar je elk heel uur alle ellende van de aardkloot tot je kunt nemen; americana kom je er ook niet tegen. De afgelopen week was het op die onbestemde zender natuurlijk vergeven van de Kerstliedjes. De klassiekers vooral. John Lennon; Wham; Jona Lewie (vooral hij) en ook The Eagles (Please Come Home For Christmas). Leuk hoor. Kerstmis is voor mij echter als alle andere dagen; heb er in feite niet veel mee. Maar ja, toch ontkom ook ik niet aan de bij dit feest behorende festiviteiten. Heb weinig te kiezen. En, als ik eerlijk ben (en dat ben ik in de regel…), dan heeft het toch wel weer z’n charme: Kerst vieren. In gepaste mate & vreugde, welteverstaan. Niet zozeer het eten, maar wel de drank brengt mij op kerstavond al in ‘a good mood’. Een stemming van enige mistroostigheid & melancholie. Het echte leuke van dit feest is voor mij de muziekkeuze. Nee, dus niet die liedjes waar allerhande zenders je dus de dagen voorafgaand dood mee gooien; nee, ik kies de dagen voor Kerst met zorg (althans dat vind ik) de muziek voor kerstavond en beide kerstdagen uit. Dit jaar was ik zeer in mijn nopjes, en wel omdat ik de vrijdag voordien bij toeval tegen een prachtplaatje aanliep: To All Dead Sailors van Christian Kiefer & Jefferson Pitcher. Heerlijke muziek voor deze trieste feestdagen. Deze schijf heeft dan ook gedurende de kerstperiode fel gestreden om een plekkie in de geluidsdrager; samen met Civilians van Joe Henry; The Sheperd’s Dog van Iron And Wine; Tonight And Everynight van Greyhound Soul en Little Grey Sheep van Danny Schmidt. Ook wat ouwetjes streden mee om de eer: Jackson Browne’s Late For The Sky (is een zekerheidje, elk jaar…. For A Dancer: prachtig!) en ook Dave Moore’s Breaking Down To 3, bijvoorbeeld. Fraaie, veelal trage & sombere muziek. Het stemt mij echter steevast vrolijk, deze muziek…. De Rutte 12 doet de rest….
Vrolijk kerstfeest!

maandag 24 december 2007

Kerstkaart

Mooiste kerstnummer allertijden is ‘Christmas Card from a Hooker in Minneapolis’ van Tom Waits, afkomstig van zijn album 'Blue Valentine' uit 1978. De chroniqueur van de zelfkant had de muziekwereld al verblijd met een vijftal prachtalbums toen hij met dit meesterwerkje op de proppen kwam. Het repertoire van Waits bestond in die periode voornamelijk uit rokerige, jazzy bluesnummers met piano en sax; het zou nog een jaar of vijf duren aleer hij zich van zijn experimentele kant liet zien op (het geniale) ‘Swordfishtrombone’.

Aan ‘Blue Valentine’ koester ik om meerdere redenen fijne herinneringen. Om te beginnen was het mijn kennismaking met de man die ik tot de dag van vandaag beschouw als meest begaafde liedjesschrijver en performer ooit. En niet alleen de grommende stem in combinatie met de muziek sprak op mijn vijftiende tot de verbeelding, ook de afbeelding op de achterkant van de hoes prikkelde de fantasie. In groen-tinten zien we een jeugdige Waits, in gedachten verzonken, bij een smoezelig tankstation gebogen staan over een blondine in het rood die bevallig tegen een Ford Thunderbird leunt. Je ziet de bijbehorende film zo voor je. 'Blue Valentine' is nog steeds een van mijn favoriete Waits-albums, mede vanwege het wonderschone titelnummer. Andere prachtnummers op dit album zijn ‘$29.00’ en ‘A Sweet Little Bullet From a Pretty Blue Gun’. En dus ook ‘Christmas Card From a Hooker in Minneapolis’: een bitterzoete bluesy ballad waarin een hoertje aan ene Charley met trots verhaalt over haar leven op dat moment. Ze is van de dope af, getrouwd met een trombonespeler en zwanger bovendien. Met regelmaat denkt ze nog terug aan Charley, in haar platenkast staat nog steeds zijn lp van Little Anthony and the Imperials. Jammer alleen dat iemand haar platenspeler heeft gejat. Hoe dan ook: ze is gelukkig. Aan het eind van het verhaal komt de aap uit de mouw: ze heeft helemaal geen man en hij speelt geen trombone bovendien. Wel heeft ze dringend geld nodig voor haar advocaat, alleen dan maakt ze kans op voorwaardelijke vrijlating uit de cel. Op Valentijnsdag …

Verlos jezelf voor even van alle Kerst-kitsch van Mariah Carey, Wham en consorten en bekijk/beluister een live uitvoering van ‘Christmas Card From a Hooker in Minneapolis’, compleet met toepasselijk intro.

zondag 23 december 2007

The Worst of Jimmy LaFave



Het is begin jaren negentig. Na een van zijn talloze definitieve laatste uitzendingen is Jan Donkers een paar maanden later weer vrolijk teruggekeerd op de VPRO-radio, en wel op een zeer ongebruikelijk tijdstip: zondagochtend. Een van zijn meest tot de verbeelding sprekende ontdekkingen uit die tijd is Jimmy LaFave. Deze kwam in 1992 voor de dag met Austin Skyline. Zestien nummers, live opgenomen op verschillende locaties in Austin Texas. Was Donkers begonnen met het eerste nummer, Thru The Neon Night, dan zou ik gauw klaar zijn geweest met Jimmy LaFave. Maar Jan, ook niet gek natuurlijk, draaide track 2: Girl From The North Country, een van de vier Dylan-covers op Austin Skyline. En hier gingen je oren toch wel even van klapperen... een ijle, breekbare, licht aangeschuurde stem, die ook nog eens te pas en te onpas de hoogte inschoot, maar met een kracht, pathos en passie waar Dylan zelf alleen maar tandenknarsend naar kan luisteren. En meteen draaide Donkers ook nummer drie, Desperate Men Do Desparate Things. Midtempo, het domein waar LaFave heer en meester is. Maar laten we ook zijn onnavolgbare ballads niet vergeten, zoals het vierde liedje op Austin Skyline: When It Starts To Rain. Na deze late kennismaking (LaFave was al achter in de dertig) werden we in een paar jaar tijd verwend met drie opvolgers: Highway Trance, Buffalo Return To The Plain en Road Novel. Allemaal dik in orde, zij het niet met de verpletterende indruk die Austin Skyline maakte. Na een mooie dubbelaar met bootlegs, outtakes en nooit eerder uitgebrachte live- en radio-opnames (Trail) bleef het een paar jaar stil. Maar goed ook, want waar LaFave daarna mee op de proppen kwam, was een tweetal magere, bleke teleurstellingen: Texoma en Blue Nightfall. Het was gebeurd met onze held uit Austin, zo leek het. Totdat hij dit jaar genadeloos terugsloeg met het geweldige Cimmaron Manifesto, dat zich moeiteloos een weg naar mijn jaarlijst wist te banen.
Maar nu de kwestie waarom ik dit allemaal te berde breng. Het raadsel van de Waardeloze Flutnummers, die elk album van Jimmy LaFave ontsieren. Slappe, platte, ongeïnspireerde, obligate rhythm&blues en rock&roll niemendalletjes, zonder enige diepgang of originaliteit. Altijd weer over die highway, die dirt roads at night, on the road to rock and roll, through the neon night.
Waarom, in godsnaam, als je als geen ander Dylan kunt coveren. Als je Only One Angel kunt schrijven. Als je Because The Wind, ook uit 1992, kunt weglaten op je debuut-cd. Is er dan niemand in zijn omgeving die Jimmy tot rede weet te brengen?

Met dank aan Menno.

www.jimmylafave.com

vrijdag 21 december 2007

Woman Blue

Vandaag gebeurde er niets waarover ik een leuk stukje op dit blog kon zetten. Het overlijden van Dan Fogelberg is al oud nieuws. Bovendien word ik al een paar jaar niet warm van zijn adult oriented folkrock. Zijn veel te vroege heengaan bracht me echter wel op het volgende. Sinds enige dagen schalt er door huize Vogel de magnifieke stem van Judy Roderick. Die is ook dood. En al heel lang. Zij overleed, op 49-jarige leeftijd, al in 1992. Overigens was zij toen ook al oud nieuws. Haar moment of glory lag in 1965, toen zij een weergaloze LP uitbracht.
Woman Blue. 17 heerlijke akoestische liedjes, waarop naast Roderick ook de gitaristen Doug Weismann en Artie Traum schitteren. Roderick was een van de eerste blanke zangeressen die folk, blues en jazz zong. Die stem, daar zit zoveel verlangen, eenzaamheid, maar ook kracht en vuur in. Waarom lukte het Joan Baez en Judy Collins wel om door te breken en deze Judy Roderick niet? Dat zijn zo van die vragen die me wel door de kerstvakantie brengen. En de muziek van Woman Blue natuurlijk ook.
mp3: Rock Me, Baby

Woman Blue werd in 1995 voor het eerst op cd uitgebracht. In 2005 volgde een heruitgave.

donderdag 20 december 2007

Bread

Met zijn Seventies Easy Listening Song inspireerde Stayton Bonner me om weer eens de platen van Bread uit de kast te trekken. Net zoals Bonner dat doet in dat liedje, te vinden op zijn uitstekende cd Cadillac Road. Ik ben het namelijk helemaal met Bonner eens: "Say what you will, but Bread and America rock. Softly."
The Best Of Bread en The Best Of Bread Volume Two, goh, die albums zou ik toch niet graag willen missen. Ook al is Bread zo'n band die volgens vrijwel iedereen behoorlijk fout is. Maakt niet uit, Guitar Man is prachtig. Punt. Op welke plaats staat dat nummer dit jaar eigenlijk in de Top 2000? Het nummer vat het aardig samen voor een platenverzamelaar: Then you listen to the music and you like to sing along / You want to get the meaning out of each and every song / Then you find yourself a message and some words to call your own / And take them home.
Bread bestond uit David Gates, James Griffin, Mike Botts en Larry Knechtel, een sessiemuzikant die na een paar albums Robb Royer had vervangen. De band uit Los Angeles ging in 1973 uit elkaar omdat Griffin jaloers was op de hoofdrol die Gates was toebedeeld. Met het uitstekende Breakin' Up Is Easy bewees Griffin een jaar later dat hij recht van spreken had gehad. In 1976 kwam Bread toch weer even terug, maakte een plaat en had een hit met Lost Without Your Love. Twintig jaar later kwamen ze bijeen voor een reünie. In 2005 overleden Griffin en Botts.
David Gates is nog slechts zeer sporadisch actief, maar multi-instrumentalist Larry Knechtel werkt nog net zo hard als altijd. Zijn staat van dienst is enorm. Hij speelde op Pet Sounds en Smile van The Beach Boys, Bridge Over Troubled Water van Simon & Garfunkel, Mr. Tambourine Man van The Byrds en ga zo maar door. Die gitaarsolo op Guitar Man was van hem. Meer recent is hij te horen op de door Rick Rubin geproduceerde 12 Songs van Neil Diamond en Taking The Long Way van The Dixie Chicks.
Op hoeveel singles van de Top 2000 zou hij hebben gespeeld?

woensdag 19 december 2007

Lantaren/Venster.


Gouvernestraat te Rotterdam. Daar zit al jaar en dag (1949) Lantaren/Venster. Het pand dateert zelfs uit 1909. Jarenlang heb ik deze locatie, voor film en muziek, vrijwel links laten liggen, en dat terwijl daar toch mijn liefde voor een bepaalde muziekstroming ooit verder gestalte kreeg. Half jaren tachtig. Door collega Bauke dan toch maar eens een kijkje gaan nemen in de Gouvernestraat; een concert van ene Brendan Croker. Dat was dan wel geen regelrechte openbaring, goed was het wel met songs als Darlin’ en Joshua Gone Barbados. Bauke, helaas begin jaren negentig overleden, net in de veertig, bestookte me in die tachtiger jaren met legio tips, zoals Dream Syndicate; True West; House of Freaks en Green on Red. Die laatste band zag ik bij mijn tweede bezoek aan Lantaren/Venster; in 1989 of zo. De cd’s van GoR had ik inmiddels via Bauke kunnen beluisteren, en er groeide iets. Was een goed concert van GoR, trouwens, met een beschonken Dan Stuart in een hoofdrol. Pills and Booze….
In Lantaren/Venster kwam ik daarna echter nog zelden. Tot dit jaar. 2007 is namelijk het jaar waarin ik de film heb herontdekt; het naar de bios gaan dus. In filmhuis Lantaren/Venster…. Bij voorkeur films die er toedoen, dus niet dat gladde, snelle Hollywood- gedoe met veel spektakel en zo. Nee, liever films als Das Leden der Anderen; Azuloscurocasinegro; Nue Propriété; Flandres; Iklimler en recent de Roemeense prachtfilms California Dreamin’ (Endless) en 4 maanden, 3 weken en 2 dagen. Films met inhoud én diepgang. Maar ook de oppervlakkige, maar zeker vermakelijke muziekfilm Once, met Frames voorman Glen Hansard in een fraaie rol.
Na California Dreamin’ rolden we zomaar in het ‘rumoer’ van een festival met IJsland als thema. Groepen als Mum. Geen americana, maar toch….. Lantaren/Venster is simpelweg een gezellige locatie om te verpozen, zo heb ik dit jaar dus uiteindelijk mogen ervaren. Film of muziek, of gewoon om een neutje te nemen.
Lantaren/Venster gaat overigens verhuizen (2009/2010); naar de Kop van Zuid. Nieuw pand. Het zal noodzaak zijn, die verhuizing, maar zorgelijk is het ook. De sfeer zal daar aan de Otto Reuchlinweg op de Wilhelmina- kade ongetwijfeld anders zijn.
Sfeer was er afgelopen zaterdag overigens nou net niet. Tijdens het 3e Numoonfestival bleek dat Rotterdam e.o. niet was uitgelopen, en dat terwijl er toch een mooi gevarieerd programma werd geboden. Wel ontzettend naar het zin gehad, en deze keer niet alleen van die acts welke gelieerd zijn aan Americana. Nee, ook de muziek van het Numoonlab Orchestra, met o.a. Jon Hassell en Ursula Rucker als gasten, kon bekoren. In Venster 1, tegenwoordig ingericht als een gezellige huiskamer -de filmlounge-, trad ondermeer uit Engeland Jayne Powell op; dat was fraai. Ook de bezwerende country-noir van Ndromeda kwam verrekte goed over. In de Foyer dan nog genoten van het fraaie palet aan stijlen van Kalashnikova. Topper was echter Pascal Hallibert’s White Sands. Samen met vaste kompanen Daan van Diest (drums; harmonica) en Hans Custers (uprightbass), en ‘inleners’ Jan van Bijnen (steel; accordeon en mandoline) en Simone Manuputty (viool) liet Hallibert het werk van debuutcd Deseronto vlekkeloos passeren. Bij de cd-shop van Sounds in Rotterdam suggereert men bij de aanbeveling van deze prachtschijf dat White Sands wel eens de Nederlandse Calexico kan zijn. Ik houd het er maar op dat het gezelschap rond Hallibert op dit moment gewoon één van de exponenten is van de vaderlandse Americana.
En zo was het wederom, dit ondanks de wat matige opkomst, erg goed toeven in Lantaren/Venster.…..

dinsdag 18 december 2007

Bruised Souls

Wat is het dat mij zo aantrekt aan de gekwetste, beschadigde zielen in de popmuziek? Misschien het gevaar. Misschien de rauwheid van de tomeloze, nietsontziende muzikanten die hun angsten, woedes en frustraties gewoon zonder poespas op de band kwakken. Na hen de zondvloed. De resultaten zijn vaak ware dagboeken van de ziel; bekentenissen bij de psychiater op de bank. En muzikaal gezien overdonderende rock-‘n’-roll. Vijf rocksongs van even zovele getormenteerde meesterwerken.

1. ‘Twenty-Five Forty-One’ – Grant Hart
Ex-drummer en heroïneverslaafde maakt na zijn punkperiode met Hüsker Dü eerst de single ‘2541’, dan het maniakale maar zeer beluisterbare Intolerance. Naast drummer blijkt Grant Hart een uitstekende gitarist en toetsenist. Intolerance biedt met zijn shantykoren, kerkorgels en stuiterende gitaren een interessante kijk in de ziel van een gevoelige en kwetsbare singer-songwriter. ‘2541’ is een meesterlijke en meezingbare popsong.
2. ‘My Rival’ – Alex Chilton
Wonderkind en total loss. Jeugdster met The Box Tops, melodieus genie in Big Star. Dan, in een mist van harddrugs en drank, verschijnt in 1980 de solo-lp Like Flies On Sherbert. Rockabilly, country en wagonladingen gekte. Foutenfestival met rammelende gitaren, hamerende piano’s en een totaal doorgetripte Chilton. ‘My Rival’: I’m gonna shoot him dead with my rifle.
3. ‘Cripple Creek’ – Alexander Spence
Cult-hero der cult-heroes. Verruilt in 1968 Moby Grape voor het gekkenhuis. Schrijft tijdens heldere momenten liedjes voor soloplaat. Na zijn ontslag racet Spence van New York naar Nashville en neemt in zijn eentje in vier dagen het – letterlijk – waanzinnige Oar op. Luister- en fluisterliedjes, maar vooral stonede, psychedelische folkblues. ‘Cripple Creek’ is een weirde, maar zeer geslaagde poging tot een Kris Kristofferson-imitatie. Schizofreen meesterwerk.
4. ‘Marijuana Hell’ – Ron Nagle
Sinds 1978 is Ron Nagle professor in de keramische kunst. Daarvoor was de wildeman uit San Francisco gemankeerd muzikant. Sluit in ’69 vriendschap met Jack Nitzsche, dompelt zich met hem onder in marihuana en whiskey en maken samen onder deze ideale omstandigheden Bad Rice. Bad Rice bestaat uit melancholieke en rijk georkestreerde ballads en furieuze en opgefokte rockers. ‘Marijuana Hell’, met Ry Cooder op gitaar, is exemplarisch voor deze laatste categorie.
5. – 'You Can't Put Your Arms Around A Memory' - Johnny Thunders
Een heel leven – zij het te vroeg geëindigd – in het teken van de twee-eenheid heroïne en rioolrock. Van The New York Dolls en The Heartbreakers naar Thunders’ enigmatische soloplaat is een kleine en logische stap. So Alone biedt met doo-wop en soul geïnfecteerde straighte rock-‘n-roll. Opgenomen in Londen door een Thunders in bloedvorm en met medewerking van Peter Perrett, Chrissie Hynde, Phil Lynott en Steve Marriott. Sleutelnummer: ‘You Can’t Put Your Arms Around A Memory’.

maandag 17 december 2007

Arno Adams

Arno Adams is een Limburgse troubadour met op het repertoire doorleefde, donkere en veelal autobiografische liedjes. Alom bekend en erkend in het zuiden des lands, boven de rivieren is het nog even wachten op een doorbraak. Verbazingwekkend is dat; zowel tekstueel als muzikaal is Adams bepaald een hoogvlieger. De man uit Belfeld verdient meer aandacht, dat constateer ik nog maar eens na het beluisteren van zijn cd ‘Dans Met Mich’ uit 2002. Het hele album is de moeite waard, een nummer springt er wat mij betreft uit: ‘Doëd’. Er is veel moois geschreven en gezongen over de dood -denk aan My Death van David Bowie, A Handful of Dust van Loudon Wainwright III of Kraaien van Krang- ook 'Doëd' is fraaie ode aan het verscheiden. Het lied is een beklemmend relaas van een man die bij een auto-ongeluk om het leven is gekomen, met als sinistere bijkomstigheid dat de dode man de verteller is. De muziek is oorspronkelijk van Ludwig Hirsch, een voor mij volstrekt onbekende naam. We horen in ‘Doëd’ een afwisselend (bitter-)romantische en wanhopige Adams. De combinatie van zijn donkere timbre met de onheilspellende slide van BJ Baartmans werkt beklemmend. De stiltes in het lied zijn veelzeggend, het sonore gemompel van Adams is aardedonker: “Wie ik heej lich, de sjoon gepoetst, mien hoar gekeimd, veur wae, veur wae?” En vervolgend: “Maar misjien steis dich dao met un paar troane, un werm trunke van dich veur mich op mien graaf. Want ik heb het zoe kaad, zoe verrekte kaad.” Bij een ander zou een dergelijke tekst uitmonden in kitsch, zo niet bij Arno Adams. Het gaat door merg en been en je krijgt het er koud van.

zondag 16 december 2007

Steel driving man

Vorige week zondag ging het over A Long Day For The Weathervane, de jaarplaat van The Gougers. Daar staat nóg een nummer op waar we het over moeten hebben. De titel is John Henry. En die naam moet liefhebbers van ons soort muziek toch bekend in de oren klinken. Tientallen artiesten, met name in het countryfolk-domein, hebben John Henry, ‘The Steel Driving Man’, bezongen. Van Leadbelly tot Mississippi John Hurt, van Woody Guthrie tot Pete Seeger en van Bob Dylan tot Harry Belafonte. Wie was deze John Henry, en waarom spreekt hij zo tot de verbeelding?

We gaan terug naar de tweede helft van de negentiende eeuw. De tijd van de wederopbouw na de Amerikaanse Burgeroorlog. C&O Railroad laat een spoorweg aanleggen van Chesapeake Bay tot Ohio Valley. Duizenden voormalige slaven worden ingezet om de grote stalen pinnen waarmee de spoorbielzen worden verankerd, de rotsgrond in te slaan. Een van hen is John Henry, als slaaf geboren ergens in de jaren veertig/vijftig, in North-Carolina of Virginia. Hij is de grootste en sterkste steel driving man van allemaal: twee meter lang, honderd kilo schoon aan de haak. Hij zwaait de zwaarste voorhamer.

Het schiet lekker op met de nieuwe spoorlijn. Tot Big Bend Mountain in zicht komt. Er omheen kan niet. Te ver óm. Er zit niets anders op dan een tunnel te boren. Een operatie die honderden arbeiders het leven zou gaan kosten. Rook, stof, instorten. John Henry zwaait met zijn hamer, en slaat in een werkdag van twaalf uur zo’n drie tot zes meter rots weg.

Op een dag meldt zich een handelsreiziger. Hij heeft iets nieuws: een stoomaangedreven drilboor. Daar kan geen mens tegenop, pocht hij. Dat wil John Henry nog wel eens zien. Het komt tot een wedstrijd, die John Henry wint. Vijf tegen drie meter. Maar het betekent wel het einde van John Henry. Zijn rage against the machine heeft hem compleet uitgeput. Hij valt dood neer, met z’n hamer in z’n hand. Zijn kracht, zijn passie, zijn onverzettelijkheid zijn legendarisch geworden, en blijken tot de dag van vandaag muzikanten te inspireren. Luister maar eens naar de versie van The Gougers, die echter, voor zover ik het kan volgen, over zijn leven als slaaf op de katoenplantages gaat. Hoe dan ook: ‘Look away, oh John Henry, look away. This old world just wanna take your life away.’

Lees hier meer over John Henry

zaterdag 15 december 2007

Not forgotten: Dolorean

Soms sla je wel eens artiest over. Omdat er te weinig tijd is, je niet alles bij kunt houden, de recensie net niet prikkelend genoeg is, je vrienden te weinig doordrammen dat je hier écht naar moet luisteren.

Ongewild doe je jezelf daar een groot plezier mee. Want als je zo'n artiest dan later toch nog 'ontdekt', is hij helemaal voor jou alleen!

Mij gebeurde dat onlangs met de band Dolorean. Op de laatste Roots of Heaven heb ik een uur lang ademloos staan luisteren naar de vier mannen uit Portland, Oregon. De soms bijna fluisterende stem van Al James, de shuffeltjes van drummer Ben Nugent, de sprankelende toetsen van Jay Clarke. Zo veel zeggingskracht met zo weinig middelen. Zelden gezien en gehoord.

Ook omdat er van enige podiumpresentatie geen sprake was. Verlegen, keurige jongens zo te zien. Ik gok op een docent Engels, een milieukundige, dat soort beroepen. Geen vrolijke Fransen ook. Kijk alleen maar naar de titels van de liedjes: 'Spoil Your Dawn', 'Dying In Time', 'To Destruction', 'Violence In The Snowy Fields', 'The Righteous Shall Destroy The Precious', 'You Can't Win', 'What One Bottle Can Do'.

Sinds die laatste Roots of Heaven laat ik me een paar keer per week wegvoeren aan de hand van de cd's Not Exotic, Violence In The Snowy Fields en You Can't Win. Dat zijn niet de slechtste momenten van de week.

Foto: Peter Hageman

vrijdag 14 december 2007

Boek en Plaat II

Zo’n stukje als hieronder, waarin aangegeven wordt dat een cd meer is dan een verzameling liedjes, schreeuwt natuurlijk om een reactie van een verwoed downloader.
Ja, ik download.
En niet te weinig ook. Legaal, via Emusic of Itunes, en ook illegaal. Voor dat downloaden heb ik goede redenen. Allereerst zit ik niet te wachten op cd´s waarvan hoogstens de helft het beluisteren waard is. Dat is misschien wel mijn grootste ergernis. Daarvoor heb ik te weinig tijd en ook te weinig kastruimte. Wat is er dan fijner om die liedjes die wel goed zijn lekker op een externe harde schijf te zetten? Zonodig brand ik ze zelf wel op een cd.
En, ook belangrijk, ik ben -een beetje obsessief misschien- op zoek naar perfecte songs, killertracks. Als ik daar telkens een complete cd voor moet aanschaffen, is de bodem van de schatkist snel bereikt. Zo surfende ontdek je nog eens wat leuks. Bij voorbeeld Jabe.


Een derde reden is dat ik nauwelijks iets geef om tekstboekjes. Als het al tekstboekjes zijn. Hoe vaak tref je bij een cd niet een boekje aan waarin alleen maar foto’s staan en de interessante informatie niet of nauwelijks wordt vermeld? Yak! En dan nog. Ook ik heb die overigens fraaie cd van Mark Olson. Inderdaad, met een mooi boekje, maar ik heb het 1 keer ingekeken en dat was het dan.
Ik kan me overigens voorstellen dat mensen daar wel waarde aanhechten. Het is voor de muziekindustrie ook de enige manier waarop de cd gered kan worden: maak de verpakking bijzonder.
Heel bijzonder schijnt de verpakking te zijn van Love Is The Song We Sing, San Francisco Nuggets 1965-1970, uitgebracht op het onvolprezen Rhino Records. Het is een boek van 120 pagina´s, met foto´s van de groepen uit de San Francisco-scene uit die tijd. Daarbij zitten ook nog 4 cd´s. Het geheel is verkrijgbaar voor ongeveer 60 euro. Kijk, dan wil ik de hardware-versie van dit muziekdocument wel aanschaffen.
Maar voor het overige… … het is de muziek waarom het gaat. En die is net zo goed te downloaden.

donderdag 13 december 2007

Boek en plaat

Afgelopen zaterdag was de redactie van altcountry.nl bijeen voor een vergadering. Gewoon lekker lullen over muziek. Iemand begon over downloaden. Is dat werkelijk de toekomst? Bestaan er straks geen cd's meer? Ik kan het me niet voorstellen. Immers, een cd is zoveel meer dan een verzameling liedjes.
Door die vergadering miste ik het concert van Mark Olson in De Witte Bal te Assen. Dus kocht ik maandag als goedmakertje diens laatste cd The Salvation Blues. Een prachtig als een boek verpakt album waarin het voormalig lid van The Jayhawks in een verzameling liedjes zijn verbroken relatie met Victoria Williams verwerkt. De liedjes worden gepresenteerd als hoofdstukken. Daarmee is de cd een document. Het zou zonde zijn slechts enkele liedjes te downloaden.
Met de nieuwe als een boek uitgevoerde plaat van Mark Olson in de rugzak liep ik ook nog even binnen bij De Slegte. Ik kocht er een boek dat ik al meermalen in de handen had gehad en nu was het moment dat ik het maar eens mee moest nemen. In het boek Walker Evans & Company staat werk van zo'n honderd fotografen en beeldende kunstenaars die op de een of andere manier zijn beïnvloed door de Amerikaanse fotograaf. Er worden verbanden gelegd tussen diverse kunstwerken. Het boek is meer dan een verzameling foto's, zoals een cd meer is dan een verzameling liedjes.
En nee, dit is geen betoog ten faveure van zoiets als de conceptplaat. Ook van Creedence Clearwater Revival draai ik liever een elpee dan zomaar een liedje. Zelfs de verzamelde singles van The Buzzcocks op Singles Going Steady hebben wat mij betreft een meerwaarde. En niet alleen maar om die prachtige albumtitel.

woensdag 12 december 2007

Meisel & McKenna, anno 2007.

Het zal een van mijn eerste bezoeken aan Blue Highways geweest zijn. Naarmate de avond vorderde, en de drank als vanzelfsprekend een rol ging spelen, had ik even wat minder trek om de oren bloot te stellen aan muziek. Even verpozing zoeken was het motto op dat moment. De ogen de kost geven, maar ook neuzen in de bakken cd’s van Willem Vonk, sedert jaar en dag een vast anker op dit geweldige festival. Hitsound, Willem’s dagelijkse bezigheid, zit vlak achter het station Rotterdam CS, aan de Walenburgerweg om precies te zijn. Bij het neuzen, volgens mij was het de editie met Dave Alvin (2001), maakte baas Willem mij attent (de cd hoog uit de bak tillend) op ene Kevin Meisel. Leuk, dacht ik, doch luisteren is er daar bij Blue Highways in die zin niet bij, dus ik heb die cd gewoon laten passeren. Maar ja, nieuwsgierig als ik nu eenmaal ben, heb ik ongeveer een week later Hitsound toch maar rap bezocht (een bezigheid die -alle ‘goedkope’ webwinkels ten spijt- nog immer bijna wekelijks prima in het rondje Rotterdam op de vrijdag past.…) en die cd van Meisel alsnog gescoord: Coal and Diamonds, werkelijk nog geen seconde spijt van deze aanschaf gehad. Inmiddels is Meisel twee cd’s verder. Country Lines uit 2003 was een alleszins acceptabele opvolger van het voortreffelijke debuut uit 1998. Nu is er recent dan een derde verschenen. Nog niet in mijn bezit, dus ook nog geen mening. Wel heb ik een mening over de laatste van Lori McKenna. Haar Bittertown uit 2004 is op een bijna vergelijkbare wijze onder mijn aandacht gebracht. Diezelfde Willem van Hitsound gaf mij eens een cd- single van deze McKenna, Bible Song, naar ik meen, cadeau. Dat klonk verre van verkeerd en natuurlijk mede daardoor die mooie schijf Bittertown, als ook al het eerdere werk van deze dame -die schitterde op de Blue- editie van 2005-, spoorslags aangeschaft. Wat een teleurstelling was het dan ook dit jaar om die nieuwste van Lori -Unglamorous - keer op keer in de speler te hebben, zonder dat die vonk van Bittertown opnieuw oversloeg. Samen met die cd van de jongens van de mellow maf(f)ia vind ik die nieuwe van McKenna toch wel zo’n beetje de mispeer van 2007. Jammer. Ik hoop nu maar van ganser harte dat Cruising For Paradise van Kevin Meisel (& The Ragged Glories) deze toch wel wanstaltige producten niet evenaart of zelfs overtreft. De brievenbus zal hopelijk spoedig duidelijkheid verschaffen…..

dinsdag 11 december 2007

Produced By T-Bone Burnett












‘Produced By T-Bone Burnett’ staat vermeld op menige millionseller, zoals op Raising Sand, het monsterverbond tussen Robert Plant en Alison Krauss en de soundtracks O Brother, Where Art Thou? en Walk The Line. Burnett produceerde het Roy Orbison-tribute en platen van Elvis Costello, Counting Crows, The Wallflowers en eega Sam Phillips. Burnett, die behalve zijn debuutplaat als artiest zijn eigen werk door anderen laat produceren, heeft als producer een grote naam opgebouwd. Wandelend langs mijn platenkast kom ik nog meer Burnett-producties tegen, van welke platen ik maar weer eens wat nummertjes heb gedraaid.

1. ‘Tears Of God’ – Los Lobos
Chicano’s uit de barrio van Los Angeles. Maken in een soort familieverband al eeuwenlang muziek, maar pas in de jaren tachtig verschijnt hun eerste plaat. Getekend door Slash en geproduceerd door Burnett maken de wolfskinderen een serie prachtige langspelers die hen behoorlijk populair maken. By The Light Of The Moon is een van hun sterkste, nog voor de ‘La Bamba’-hitstatus. ‘Tears Of God’ is een puur melancholieke en klassieke Los Lobos-song.
2. ‘That’s All’ – The BoDeans
Labelgenoten van Los Lobos. Oorspronkelijk een duo uit Waukesha, Wisconsin, maar later uitgebreid met bassist en drummer. Het debuut Love & Hope & Sex & Dreams is een beetje een brave mix van countrytwang en rockabilly, en ook Burnetts productie heeft de tands des tijds nauwelijks overleefd. ‘That’s All’ is niettemin een lekkere rocker die de herinneringen aan de midden jaren tachtig levend houdt.
3. ‘Echo Wars’ – Peter Case
Na zijn tijd met The Plimsouls waant Peter Case zich een soort bohémien die de folk van Woody Guthrie en literatuur van Steinbeck en Kerouac omarmt. Het zelfgetitelde debuut uit 1986 is een grote verrassing, want hier klinkt een nieuwe stem door. Case is groots en blijkt talent te hebben voor het schrijven van fraaie folkbluessongs. Hij weet zich omringd door Burnett, Mitchell Froom, Van Dyke Parks, John Hiatt en zelfs Gurf Morlix. ‘Echo Wars’ is, zoals de gehele plaat, duister en spannend.
4. ‘Land’ – Joe Henry
Shuffletown uit 1990 is de meesterlijke doorbraakplaat van de man uit North Carolina en is overladen met introspectieve countrysongs in een soms jazzy, after midnight-achtige sfeer. Doet denken aan zowel Van Morrisons Moondance als Bob Dylans Desire. ‘Land’ is een onheilszwangere Southern Gothic-song, verfraaid met vioolspel van Burnetts maatje David Mansfield.
5. ‘Annabelle’ – Gillian Welch
Revival; zeer toepasselijk getitelde debuutplaat die de alt.country mede helpt vormgeven. Min of meer in Nashville ontdekt door Burnett, worden Welch – steevast gekleed in flodderjurkjes – en haar vriend/echtgenoot David Rawlings voorlopers in de langzaam opbloeiende bluegrass- en folkscene. Voortreffelijk debuut, met al even voortreffelijke nummers, zoals de prachtige kaalslag van ‘Annabelle’.

maandag 10 december 2007

Skarl

Krang -de eigenzinnige formatie van Andre Manuel- is alweer een poosje ter ziele. Gelukkig blijkt er ergens in Nederland nog een ketterse fanfare rond te lopen. Skarl is de ietwat curieuze naam voor het Friese gezelschap met een soortgelijke muzikale intentie als de vroegere formatie van Andre Manuel. Na een tip van een (Friese) vriend was het voor mij een fijne ontdekking dat er naast De Kift en Stuurbaard Bakkebaard in dit land nog andere bandjes hun eigen koers varen. De driemansformatie Skarl, die tot mijn verbazing al een jaar of tien aan de weg timmert, speelt theatrale ketelmuziek van de betere soort en met veelal zang in het dialect. En de bandnaam? “Skarl duidt op een procesmatige manier van werken. Zoals ‘Jan fan ‘e Strjitte’ (Jan van de Straat) zijn kostje bij elkaar scharrelt, zo scharrelt Skarl klanken, woorden en oude instrumenten bij elkaar op zoek naar de geur, de smaak en de kleur”, zo meldt hun website. De teksten van hun laatste cd ‘Serenade’ zijn veelal geromantiseerde verhalen die aan het begin van de vorige eeuw in lokale cafés van kleine visserdorpjes werden uitgewisseld tussen dorpsgenoten, zeelieden, marskramers en circusartiesten. Dat zit dus ook wel goed. Voor de liefhebbers van puffende en piepende potten- en pannenmuziek (denk ook aan de Dead Brothers) met instrumenten als ukelele, trombone en traporgel: beluister en bekijk hierboven de live-uitvoering van 'Sear Dien'.

zondag 9 december 2007

Een ritje met Sylvia




The Gougers zijn een – voor mij - nieuwe band uit Texas. Ze hebben een prachtige plaat gemaakt, waar we het later nog wel eens over zullen hebben. De naam van het album is A Long Day For The Weathervane. Titels bedenken kunnen ze wel dus. Want wat te denken van Riding In A Lincoln Continental With Sylvia Plath. Een prachtig walsje: luister maar eens. Maar wat was dat toch, met die Lincoln, en die Sylvia Plath? OK, om met de laatste te beginnen: Sylvia Plath (1932-1963) was een zeer bijzondere Amerikaanse schrijfster. Als jonge, briljante dichteres trouwde ze in 1956 met de Engelse dichter Ted Hughes. Zes jaar eerder had ze haar eerste zelfmoordpoging al achter de rug. Plath was manisch-depressief, een aandoening die zoals bekend met hevige stemmingwisselingen gepaard gaat. Op 11 februari 1963 steekt ze haar hoofd in de oven en draait de gaskraan open. Ze heeft nog netjes eten en drinken voor haar kinderen klaargezet.
Sylvia Plath had ongewild een buitensporig glamourachtige uitstraling. Veel foto’s zijn er niet van haar, wat deze dichteres alleen maar mysterieuzer maakt, en onbereikbaarder.
1963 dus.



Een jaartal dat ons meteen doorverbindt naar die Lincoln Continental. Op 22 november 1963 reed John F. Kennedy achter in een Lincoln Continental door de straten van Dallas. Even later lagen zijn hersens in stukken op de achterklep.
Een prestigieuzer automobiel is niet goed denkbaar, althans niet in Amerika. Maar wat moet dat nou allemaal, in dat liedje, met die Sylvia Plath, in die dikke twaalfcilinder? Als je naar de tekst luistert, komt er geen Lincoln in voor, en ook geen dichteres. Je zit je in je eentje op te vreten aan een tafeltje in de kroeg, vlak naast de telefoon waar je muntjes in moet gooien, maar wie zou je bellen? Je vriendin is er vandoor, je ziet alweer andere leuke meiden voorbijkomen, maar helaas: That girl wearing blue jeans, she’s pretty good at cool, but I’m just sitting here, watching my ashtray get full. Kun je verder weg zijn van een ritje in een Lincoln Continental, met Sylvia Plath?

Klik hier voor de gedichten van Sylvia Plath.

zaterdag 8 december 2007

West East North South

Afgelopen najaar deed Lucinda Williams op haar West East North South Tour enkele grote Amerikaanse steden aan. Ze speelde vijf avonden achtereen in iedere stad. Iedere avond bracht ze voor de pauze integraal een van haar cd's Lucinda Williams, Sweet Old World, Car Wheels on a Gravel Road, Essence en World without Tears ten gehore. Na de pauze was er ruimte voor ander materiaal, vooral van haar laatste studioplaat West. Gastmuzikanten waren steeds welkom. Zo komt op de New Yorkse Car Wheels ... Steve Earle langs voor wat harmonica- en mandolinewerk.

Na afloop van iedere show konden bezoekers een versgeperste cd kopen van het programma voor de pauze. De cd's van de vijf avonden in september/oktober in New York en Los Angeles zijn sinds kort voor niet al te veel dollars aan te schaffen via Williams' website. Per stuk, of als pakketje van vijf cd's.

In New York speelt Williams met de band waarmee ze onlangs ook in Nederland en Belgie toerde. Plus Jim Lauderdale voor de backing vocals. Niet de meest soepele band waarmee ze ooit toerde, maar wel weer een ander geluid. De geluidskwaliteit is niet optimaal maar meer dan acceptabel, en aan mixage is natuurlijk niet al te veel gedaan. Dan kan het gebeuren dat drummer Butch Norton wel erg hard de kamer binnen dendert, en dat Lauderdale's tweede stem de eerste stem naar de achtergrond dringt.

Aardig is dat het hele programma voor de pauze zonder coupures op de cd's staat. Dus inclusief valse starts (en die zijn er regelmatig, onder meer vanwege de 'bad cracks' in haar stem), het publiek en Williams' gebabbel tussen de liedjes door. Gebabbel is overigens niet het juiste woord. Williams neemt uitgebreid de tijd de ontstaans-
geschiedenis van alle liedjes toe te lichten, en dat is mede de charme van deze opnamen.

Ze vertelt ergens haar liedjes als haar kinderen te beschouwen. Duidelijk is te horen, dat niet al die kinderen goed terecht zijn gekomen. En dat niet met al haar koters de relatie even goed is. Van sommige - met name oudere - liedjes is ze compleet vervreemd. En een enkeling wil gewoon zélf niet deugen. Andere sluit ze daarentegen nog steeds liefdevol in de armen. Alles bij elkaar zijn deze cd's prachtige documenten voor de Williamsliefhebber. Documenten van een origineel en gewaagd project.

Website Lucinda Williams


vrijdag 7 december 2007

Pijn!

Het mooie van een weblog is dat je ook vrij gemakkelijk filmpjes kan delen.
En waarom dan niet gelijk de beste en meest aangrijpende clip aller tijden? Hurt door Johnny Cash. In deze video komt eigenlijk alles samen. Prachtige beelden die het liedje nog veel en veel krachtiger maken.
Je ziet Cash als oude man dit nummer zingen. Ondertussen, alsof hij terugblikt op zijn leven, komen oude beelden voorbij waarin hij nog in de kracht van zijn leven is. Vooral op 1.07 minuut zie je hem op zijn virielst. Hij loopt met een soort herderstok door het landschap en snuift nog eens: “wie kan mij wat maken?”. De beelden van het gesloten Museum of Cash in Nashville -my empire of dirt- zijn ook symbolisch. Het meest aangrijpend vind ik het moment waarop June Carter Cash achter Johnny staat en hem met vochtige ogen gadeslaat. Dan breek ik. Vreemd om te weten dat zij als eerste van de twee zou overlijden (15 mei 2003). Vier maanden later, op 12 september, sterft dan ook Cash.



Iedereen weet wel dat Hurt niet van Cash zelf was, maar van Trent Reznor van de groep Nine Inch Nails. Laatsgenoemde was bevriend met Rick Rubin, die als producer van de formidabele American Recordings van Cash, het nummer voordroeg voor American IV: The Man Comes Around.
Reznor is na het zien van de video zeer onder de indruk en geeft aan er kapot van te zijn. Hij schijnt bij optredens nog steeds dit nummer aan te kondigen als "a song that isn't mine anymore." Dat vind ik dan wel weer mooi.
Wie kent Hurt in de oorspronkelijke versie? Zie hieronder. Andere koek!



Ook videotips? Graag in de comments.

donderdag 6 december 2007

David Kraai en Gram Parsons





David Kraai is een fan van Gram Parsons. En met de bovenste foto, te vinden op zijn website, laat hij dat op originele wijze blijken. Immers, het was Gram Parsons die in het midden van de klaphoes van de elpee GP voor een vrijwel identieke met hooi geladen vrachtwagen poseerde.
De uit New York State afkomstige countryrocker Kraai zag tijdens een bezoek aan Los Angeles de vrachtwagen rijden. Hij volgde de truck en toen de chauffeur ergens parkeerde, stopte ook Kraai. Hij zette zijn camera op de motorkap van zijn auto en net voordat de truck weer wegreed, had hij zijn foto.
Op de website van David Kraai & The Saddle Tramps is nog meer interessant artwork te vinden. Kraai maakt zelf de posters voor zijn concerten en ook de hoes van zijn uitstekende cd High & Lonesome (zie de recensie op onze site) is van zijn hand. Het zijn weliswaar beelden die we vaker hebben gezien, maar ze definiërem wel precies het gevoel dat bij countryrock hoort. Kraai, die afstudeerde aan een theateropleiding, levert ook als grafisch vormgever puik werk af.
Voor meer werk van David Kraai: http://www.davidkraai.com/