donderdag 31 januari 2008

Gek?





Het zal, ergens in 1997, niet het eerste optreden geweest zijn, daar in Podiumcafé de Graauwe Hengst te Schiedam. Geen schande overigens om daar, aan de Lange Haven in Zwart Nazereth, op het ‘podium’ te mogen staan. Gezellige tent, met een heerlijke, rommelige aankleding. Toen, althans. De soundcheck verliep naar behoren, en als ik me goed herinner is het vooral I Believe (Deeper Shades; 1999) wat als opmaat voor het daadwerkelijke optreden fungeerde. Goed geluid; prachtnummer. Na dit optreden kon ik ook zeggen: ik geloof. Waarin? In de kwaliteiten van een Nederlandse band met een niet- Nederlandse uitstraling; ook in een band met een zanger met een geweldige stem. De jaren die volgden lijken naar behoren te verlopen; muzikaal gezien dan. Belangstelling, en dus opgepikt worden door een wat groter publiek, of beter: door ‘iemand’ die je zodanig weg kan zetten, zodat je je geen zorgen meer behoeft te maken over de pecunia, nee, dat zat er al die tijd klaarblijkelijk niet echt in. Onterecht? Absoluut! Dan maar zonder band (en toch ook weer niet) pogingen ondernemen om voldoende naamsbekendheid te verkrijgen, met Keep It Comin’ (2002) en Kitchen Table Blues (2004) als fraai resultaat. Of ook: een switch maken naar je moerstaal, Brabants in dit geval. Ondanks dat Engels wellicht een beter ‘vervoersmiddel’ is om je uit te drukken, blijkt Laagstraat 443 (2005) een heel fijne plaat. Maar pas als ene G. Meeuwis je vraagt iets te doen waar het teksten betreft, gloort er uiteindelijk licht aan de horizon. En dan sta zomaar voor een cd- presentatie in het oudste theater (1786) van Amsterdam, de Kleine Komedie. Voor een nieuwe cd, ja, de 6de. Niet in het Engels, zelfs niet het Brabants. Wel gewoon in het Nederlands. Zondag 13 januari was dat; ruim twee weken gelden. En zo zat ik zonder dat ik er wat aan kon doen ook even naar Guus M. te kijken. Nooit gedacht. Het optreden was verbluffend goed. Naast nummers van de nieuwe cd, simpelweg JW Roy geheten, ook werk van Laagstraat 443. Een stel competente muzikanten ook. Krijgt JW dan na een lange reis langs kleine popzalen; winderige pleinen; rokerige cafés; verbouwde stallen en ook nog woonkamers, een reis die ongetwijfeld pieken & vrijwel zeker dalen heeft gekend, dan toch die erkenning die hij verdient? Het is te hopen. Volle zaal, daar in Amsterdam. Erg enthousiast ook. JW zelf is van een wat schichtige jongeman in ieder geval getransformeerd in een zelfverzekerde man; dit zonder de nodige zelfspot te vergeten. Dat deze nieuwe schijf maar mag aanslaan. Slecht is ie cd zeker niet.
Maar….. mag iemand het mij kwalijk nemen dat ik na dit optreden in de Kleine Komedie juist ‘Round Here (1996) en Deeper Shades heel veel, en Kitchen Table Blues wat minder, op de draaitafel heb geplaatst, de afgelopen weken? Dacht van niet…..Ergens klinken deze cd’s namelijk vele keren vertrouwder in de oren….. Is dat nou gek?

dinsdag 29 januari 2008

The Olson/Louris Connection












Gezichtsbepalers van de opleving van de countryrock in de jaren negentig. Wat mij betreft een gouden drie-eenheid met Wilco/Tweedy en Whiskeytown/Adams. De band uit Minneapolis, Minnesota lijkt de voornaamste verantwoordelijke voor de jaren negentig-modernisering van een traditioneel genre als de countryrock, en dan de variant die gebaseerd is op sublieme vocale harmoniëen. Wereldwijde doorbraak met het tweede albun – alweer 16 jaar geleden. De tijd heeft niet stilgestaan en heeft afsplitsingen en solo-avonturen opgeleverd. Vijf daarvan hier bijeengebracht.

1 ‘Two Angels’ – The Jayhawks
Ook te vinden op het veredelde demo-album Blue Earth. Maar Hollywood Town Hall is ‘the real thing’; een naadloos geheel waarin de countryrockharmoniëen van The Byrds, The Flying Burrito Brothers en The Eagles versmelten met beschaafd Crazy Horse-gitaargeweld. Prachtige en soulvolle orgelpartijen zwellen af en aan en dragen bij aan een perfect organische sound. En altijd zijn daar die verbindende zangharmoniënen die de schitterende nummers opstuwen naar countryheaven.
2. ‘Rainbow Of Your Heart’ – Mark Olson
Na de flauwiteit van het Original Harmony Ridgecreek Dippers-album maakt Olson zich met zijn eerste solo-album ietwat los van de Victoria Williams-invloed. My Own Jo Ellen heeft een sterke bezetting met drummer Don Heffington en gitarist Greg Leisz. Leisz exceleert in ‘Rainbow Of Heart’, een prachtig nummer dat hoop geeft voor Olsons muzikale toekomst. Gescheiden van Williams is Olson weer helemaal terug met het fraaie The Salvation Blues.
3. 'Glad & Sorry' – Golden Smog
Vriendenclubje van Louris (Jeff Tweedy, Kraig Johnson, Dan Murphy, Marc Perlman) dat graag stoned is en samen jamt. Eerste EP is melig en telt vijf covers. Down By The Old Mainstream is coherenter en laat zich vergelijken met het Jayhawks-werk. ‘Glad & Sorry’ is een schitterende sfeervolle cover van The Faces.
4. ‘Anybody’s Only’ – Tim O’Reagan
Getransfereerd van de begeleidingsband van Joe Henry naar The Jayhawks en voor het eerst te horen op het Mark Olson-loze Sound Of Lies. Ontpopt zich als zanger, gitarist en songschrijver. Een solo-album is dan een logische stap. The Jayhawks-sfeer is nooit ver weg, maar evidenter is de Beatles-invloed in O’Reagans puike melodieën. Met medewerking van Gary Louris én Mark Olson.
5. ‘We’ll Get By’ – Gary Louris
Het eerste solo-album van Gary Louris. Dat heeft een hele tijd geduurd, maar Louris kon beslist zijn ei kwijt in The Jayhawks dat na het vertrek van Olson toch zijn band was. Louris is ook de hofleverancier van de Golden Smog-platen, in die zin heeft Vagabonds veel overeenkomsten met de laatste volwaardige van Golden Smog, Another Fine Day. Lichtelijk gepolijst is Vagabonds toch een sterk countryrockalbum met een heerlijke seventiessfeer. ‘We’ll Get By’ is sterk Youngiaans met mooie gitaareffecten en in het koor Chris Robinson en Jenny Lewis.

maandag 28 januari 2008

Contrast

Live-optredens zijn er in alle soorten en maten. Je hebt professionele optredens voor een afgeladen en enthousiaste zaal en er zijn voorstellingen die wat kleinschaliger van opzet zijn. In een tijdspanne van week zag ik er van ieder een. Bij ons op de redactie was er een paar dagen geleden aan het eind van de werkdag een solovoorstelling van een stagiaire; plotseling toverde ze haar viool tevoorschijn en speelde een stuk van een klassiek componist die ik niet kende. Ze deed dat met veel enthousiasme, maar ook met minstens zoveel nervositeit. Bij vlagen zat ze er behoorlijk naast en een valse viool klinkt ook goed vals. De volgende dag zou ze meedoen aan een studentenwedstrijd en we hoopten met zijn allen dat ze haar zenuwen dan beter onder bedwang zou hebben. Na afloop van ‘het optreden’ volgde er een beleefd applausje. Enkele dagen eerder was ik getuige van een pianoconcert van Tchaikovski in het Palau da Musica in Barcelona. Ik ben geen groot kenner van klassieke muziek. Wel weet ik dat Tchaikovski mooie dingen heeft gemaakt maar niet behoort tot mijn favoriete componisten. Het Palau da Musica beschikt echter van zichzelf over een dergelijke grandeur dat de keuze van een voorstelling er eigenlijk niet zoveel toe doet. En een klassiek concert is altijd de moeite waard, alleen al vanwege de capriolen van de dirigent. Zeker als die halverwege de voorstelling zijn stokje laat vallen en gekortwiekt het vervolg moet dirigeren. Afgezien van die uitglijder was het een perfecte voorstelling van een stel muzikanten die hun vak tot in de puntjes verstaan. Met name de pianist speelde weergaloos. Na het concert was er een minutenlange staande ovatie. De vergelijking is natuurlijk niet eerlijk, maar soms is een contrast wel erg groot.

zondag 27 januari 2008

Waar gebeurd

“De discussie is eindeloos en leidt – ik waarschuw maar tot doorwaakte nachten,schrijft Jan Donkers in zijn boek Mijn Muziek over de vraag wat americana nou precies is. Via “muziek waar geen zwarte aan te pas komt" en "het totaal van platen waar Jerry Douglas op meespeelt” arriveert hij bij “muziek die oer-Amerikaanse thema’s op een persoonlijke wijze behandelt binnen een genre dat traditionele elementen in zich herbergt.” Deze definitie schoot mij te binnen toen een bevriende leraar Engels mij onlangs om hulp vroeg bij het zoeken naar verhalende liedjes uit Amerika. In no-time hadden we een mooie collectie bij elkaar. Het verhaal over Billy Prichard, wiens vriend per ongeluk door diens dronken vader wordt doodgeschoten (Slobberbone, Barrel Chested). Het lot van de neefjes Wilson die het slachtoffer worden van een wraakoefening na een broedermoord (Chris Knight, Down The River, A Pretty Good Guy). Sarah Stein, een balletdansers die in de jaren dertig met haar ouders vanuit Wenen naar Amerika vlucht en haar hele leven ‘oddly out of place and strangly out of time’ blijft (Markus Rill, The Thing That Counts). De lotgevallen van Eddie, een van de tweehonderdduizend weeskinderen uit de grote steden aan de oostkust van de VS, die tussen 1854 en 1929 op de ‘orphan trainwerden gezet, op weg naar opvang in goedwillende gezinnen in het westen, die helaas niet altijd even goedwillend waren (Jim Roll, Inhabiting The Ball). Oer-Amerikaanse thema’s. Donkers slaat de spijker op de kop. Americana is muziek die thematisch geworteld is in de plaats van herkomst. Rootsmuziek dus. Dat Markus Rill uit Frankfurt komt, vergeten we voor het gemak even.

zaterdag 26 januari 2008

Liefdesliedjes

Gisteren bracht ik voor het eerst enkele uren alleen door in het huis van mijn nieuwe geliefde. Zij was op pad met vrienden. Een mooie gelegenheid om haar cd-kast eens door te nemen. Ik had haar eerder al ingewijd in de geheimen van bijvoorbeeld Steve Earle, Lucinda Williams en Iris DeMent.

Naast het volledig werk van Hallo Venray (vanwege familiebanden) trof ik daar onder anderen Marco Borsato, Edith Piaf, John Legend, Blof, De Dijk en veel vrouwelijke soul aan (Mary J. Blige, Corine Bailey Ray). De eerste cd die ik opzette was de samenwerking tussen Elvis Costello en Burt Bacharach. Althans dat was de bedoeling, want het doosje bleek een cd van Herbie Hancock te bevatten. Dus op zoek naar het doosje van Hancock: leeg. Geen goed begin.

Dan Corine Bailey Ray maar, want die kende ik niet echt. Ook leeg. Hmmm ... Toch maar 'veilig' Car Wheels on a Gravel Road in de cd-lade schuiven? Norah Jones' Come Away With Me eerst maar eens proberen. Heb ik zelf ook in huis, voor bepaalde stemmingen. Best mooi nu. Dan Katie Melua; alleen van naam bekend. Muziek beetje te gladjes, stem te meisjesachtig. Maar niet echt vervelend. Wel leuke cover van Canned Heats 'On the Road Again'.

Joss Stone; cd met paarsig omslag. Stem wat 'dunnetjes', muziek te veel richting disco. Halverwege kwam M. thuis. Gelukkig, die hoefde ik niet uit te luisteren. Best een leuke avond. Ook door lege cd-doosjes en favoriete muziek leer je iemand kennen. Volgende week gaan we samen naar Jane Birkin.

vrijdag 25 januari 2008

uit het nest gestoten

Vorige week had ik het op dit weblog over Wilco. Meer in het bijzonder over film waarin Jeff Tweedy voor de opnames van Yankee Hotel Foxtrot drummer Ken Coomer uit de band zet en dat na die opnames ook Jay Bennett Wilco diende te verlaten.
Zo kent de hang naar perfectie van Tweedy wel meer slachtoffers. Sinds de oprichting van Wilco kent deze band namelijk maar twee constanten: Tweedy zelf en bassist John Stirratt. Multi-instrumentalist Max Johnston moest er na de tweede plaat Being There al uit. Hij ging een tijdje bij zijn zus, Michelle Shocked, spelen en dook daarna op in The Gourds. Zijn vervanger Bob Egan, vliegt er na het verschijnen van Mermaid Avenue (met Billy Bragg) alweer uit en komt daarna terecht bij de Canadese rootsrockers van Blue Rodeo. Drummer Ken Coomer is de volgende die uit het nest valt. Hij heeft tegenwoordig een eigen studio en is een gerespecteerd producer en sessiemuzikant. De ook al genoemde Jay Bennett startte na zijn Wilco-tijd een solocarriere die inmiddels vier cd´s, maar nauwelijks commercieel succes heeft opgeleverd. Zijn oude maatje in Wilco tenslotte, Leroy Bach, dient na A Ghost Is Born op te zouten en verdwijnt daarna bijna geheel van de radar. Volgens de site AllMusic heeft hij in 2006 nog eens de tamboerijn beroerd op een cd van de groep Catfish Haven. In publicaties op het web staat veelal dat deze ‘splits’ allemaal vriendschappelijk waren. Wie Learning How To Die, het boekje over Wilco van de journalist Greg Kot heeft gelezen, kan daaraan twijfelen.
Als goedmakertje: een nummer, I Want You Back, van Jay Bennett (van de cd The Beloved Enemy)







donderdag 24 januari 2008

Uncut

Het Engelse muziektijdschrift Uncut besteedt de komende maanden veel aandacht aan de pioniers van de countryrock. Deze maand is dat Bob Dylan, wiens platen John Wesley Harding en Nashville Skyline worden neergezet als het begin van deze stroming. De volgende nummers zullen The Byrds, Gram Parsons, Gene Clark en Michael Nesmith worden behandeld.
Nou zal Nesmith - wiens fantastische album And The Hits Just Keep On Comin' natuurlijk al eens in onze rubriek Vergeten Klassieker heeft gestaan - de cover van Uncut wel niet halen, het is toch aardig dat de redactie de 'often overlooked work in this area of ex-Monkee Michael Nesmith' niet vergeten is.

woensdag 23 januari 2008

Koekoeksjong

Een paar weken geleden schreef ik een stukje over Costello’s The Delivery Man. Wat ik toen niet vermeldde maar nu wel is dat ik Costello’s laatste – voor altijd zijn laatste – niet eens in mijn jaarlijstje van 2005 had staan. De plaat drong zich pas ergens in 2006 aan mij op, en wel met zoveel kracht dat ik toen, en nu nog steeds, moet vaststellen dat ik het de beste plaat van 2005 vind. Kijk, dat heb ik dus elk jaar, omdat je al vanaf november geforceerd wordt na te denken over je jaarlijstje. Veel te vroeg. Daarom houd ik denk ik niet van dat premature jaarlijstjesgedoe. Ik heb gewoon meer tijd nodig; minstens een half jaar. Wat er nu elk jaar weer gebeurt, is dat er steevast een plaat wil binnendringen in de nestwarmte van mijn (voorlopige) top 10.
Gelijk een koekoek zijn ei dropt bij een nietsvermoedende gastvrouw, zo dringen in eerste instantie ondergewaardeerde platen mijn nietsvermoedende jaarlijstje binnen. In 2006 was het koekoeksjong de schitterende zelfgetitelde debuut-cd van The Summer Wardrobe. Een band uit Texas, die sixtiesgetinte liedjes à la Moby Grape combineert met een rock-‘n-rollsfeer van The Flamin’ Groovies, maar waar een heerlijk jengelende en kwelende pedal steel steeds de hoofdrol voor zich opeist.
En ook is mijn jaarlijstje van 2007 nu al van buitenaf aangevallen door een aanvankelijke outsider. Hoe heb ik die geweldige plaat van Two Gallants over het hoofd kunnen zien toen ik gedwongen werd mijn jaarlijstje samen te stellen? Enfin, voor de uitleg waarom ik de indie-alt.country van Two Gallants zo goed vind, verwijs ik naar de recensie op onze site. En gelukkig heb ik nog de mogelijkheid voor eerherstel; Het Platenblad is wat later met de jaarlijstjes. Dus daar kun je mijn gereviseerde top 10 aantreffen.

zondag 20 januari 2008

De blues in Haaksbergen

Haaksbergen is vooral bekend door een aantal lugubere stroomstoringen. Eens per jaar ontwaakt het plaatsje, als het The Night Of The Blues is. We besloten de vijftien kilometer per fiets af te leggen, met het oog op bier drinken. Op de heenweg bleef de regen nog binnen de perken. De aftrap van de bluesnacht was in Theater De Kappen, met een dubbelconcert van Shiner Twins en T99. Aardige bands, die meer vanaf de flanken de blues doorkruizen. Shiner Twins deden vorig jaar van zich spreken met All In Store, en T99 hadden we al eens zien uitblinken aan de zijde van Teddy Morgan. Tout Haaksbergen, althans de culturele crème, was uitgelopen. Helaas kwam men niet om naar de muziek te luisteren, maar om gezien en gehoord te worden. Dat lukte prima. De veel te jong geklede stelletjes van middelbare leeftijd sloegen elkaar op de schouders en schreeuwden in elkaars oren alsof ze elkaar in jaren niet gezien hadden. Toen gingen ze ‘dansen’. Wat is het toch gênant om dat te moeten aanschouwen. In dertig jaar concerten heb ik nog nooit één originele dansbeweging gezien. Intussen vraagt vlak voor het podium een soort dorpsreus de aandacht. Wild zwaaiend met zijn machtige, getatoeëerde molenwieken deint hij heen en weer, respectvol wijkt het publiek op de voorste rij. Tot hij in de armen valt van een verlopen courtisane, die daarvóór al op allerlei andere manieren om belangstelling had gesmeekt. Achter in de zaal is een kleine bar, waar vrijwilligers, zwaar op leeftijd, Warsteiner tappen. Zowaar zonder muntjes, en voor 1,50 per glas. Niet zaniken dus dat het een paar nummers Shiner Twins duurt voor je aan de beurt bent. Toen was het tijd voor T99. Drie mannen in van die depressiebretels. Ze zagen wat ze voor zich hadden en besloten die boeren eens even een poepje te laten ruiken. Geen strakke rock’n’roll dus, maar artistieke aanstellerij in het Frans en experimenteel gekokketeer met elektronische soundscapes. De zaal vond alles prachtig. ‘We zijn uit en we zullen plezier hebben.’ De muziek deed allang niet meer terzake. Een solorondje van drummer Martin de Ruiter buitenom zijn trommels dreef het publiek tot waanzin, zoiets had men nog nooit gezien! Uiteindelijk besloten de drie bootleggers toch maar wat dichter bij huis te blijven en joegen ze er nog een flinke portie straycats meet the paladins doorheen, maar het lukte me niet meer om in de juiste stemming te komen. Toen Haaksbergen in voor de rest van de Blues Night. In Café Zeezicht zagen we weer dezelfde stelletjes, dezelfde dorpsreus, en dezelfde verlopen courtisane. Terug op de fiets was de regen overgegaan in neerslag.

zaterdag 19 januari 2008

Ik snap het niet

Ik word hier geacht iets te schrijven over muziek waar ik op het moment naar luister. Maar deze keer wil ik het eens hebben naar muziek waar ik niet naar luister. Op zoek naar een verklaring.

De cd Raising Sand van Robert Plant en Alison Krauss werd vrijwel overal lovend ontvangen en staat hoog in menig jaaroverzicht van 2007. Ik snap daar helemaal niets van.

Vrijwel alles wat de deskundigen in die plaat bejubelen, dringt niet door tot mijn oren. Ik hoor een zanger op leeftijd wiens ballen in zijn broek knellen en die klinkt als een kat in een vreemd pakhuis. Een zangeres die het allemaal veel te beschaafd wil doen. Die beiden bovendien nauwelijks samen zingen, maar vooral naast elkaar.

Tempo zit er ook al niet in; vrijwel alles dreutelt op zijn elfendertigst voorbij. De productie is inderdaad perfect, maar zo kil en klinisch dat de verwarming hier een streepje hoger gaat als Raising Sand opstaat. Precies één van de dertien nummers kan me bekoren: 'Let Your Loss Be Your Lesson'. Daar klinken de muzikanten losjes, houdt Plant zijn snavel en lijkt Krauss bevrijd van een keurslijf.

Wat is er met mij aan de hand dat ik de rest van al dat moois op deze plaat niet hoor?

vrijdag 18 januari 2008

I'm Trying To Make A Record

Van de week eindelijk eens gekeken naar I Am Trying To Break Your Heart, een film van Sam Jones over Wilco. Jones filmde de groep bij het maken van Yankee Hotel Foxtrot. Heel bijzonder. Het begint er al mee dat Jones begint te filmen de dag nadat drummer Ken Coomer uit de band is gezet. Na de opnames van YHF blijkt dat hun label, Reprise, de plaat niet wil uitbrengen. “A career-ending record”, noemen ze het. Uiteindelijk kunnen de Wilcomannen de rechten van de plaat van het label terugkopen. Daarna wordt ook Jay Bennett de groep uitgezet. Dat zie je niet als zodanig gebeuren, maar wel in beeld komen Tweedy en Bennett die beide hun visie op deze gebeurtenis geven. Dat is heel pijnlijk om te zien. In het boekje bij de film geeft Jones aan dat hij nog heel terughoudend is geweest bij het laten zien van Bennett´s woedende commentaar.

Na een jaar kan de groep YHF uitbrengen bij Nonesuch records (dat overigens net als Reprise onderdeel uitmaakt van Warner Brothers. Uiteindelijk betaalt WB, via Nonesuch veel meer voor YHF, dan dat ze zouden kwijt geweest als Reprise de plaat had uitgebracht!) De rest is geschiedenis, zoals dat zo mooi heet.
YHF blijkt uiteindelijk het best verkochte album (tot aan het verschijnen van Sky Blue Sky) van Wilco te worden.
Zie hieronder een stukje (Poor Places) uit de film toen de verhouding tussen Jeff Tweedy en Jay Bennett (met bril) nog werkbaar was.

donderdag 17 januari 2008

Spijkerstof

"Levi's zit tegenwoordig tussen het ouderwetse cowboygevoel en mode in, en dat is een gevoelige balans. Ga je te veel naar het oude gevoel, dan wordt het saai. Richt je je te veel op mode, dan heb je een merk dat ook weer helemaal uit kan raken." Dat zei marketingdirecteur Werner van Gansbeke van Levi's in een artikel in Volkskrant Magazine dat handelde over de moeite die de oudste jeansmerken Levi's, Lee en Wrangler moeten doen om bij te blijven.
Denim biedt voldoende stof voor een lange verhandeling over het streven naar onafhankelijkheid dat met het dragen van (bijna versleten) jeans kracht wordt bijgezet. Zonder jeans geen rock-'n-roll. En zonder dat ouderwetse cowboygevoel geen countryrock. Omdat ik me een leven zonder spijkerbroek en (zwart) spijkerjack niet meer voor kan stellen een klein eerbetoon aan denim. Met dank aan Guy Clark.



dinsdag 15 januari 2008

Darylectones


Het is me weer gelukt. Ik vond een groepje waar nog niemand in de Lage Landen van gehoord heeft. Sterker nog, ook in de internationale blogwereld heeft nog nooit iemand een woord gewijd aan de Darylectones. Dat is een wonder en een schande tegelijk. Deze Darylectones maken namelijk de meest fantastische muziek die ik de laatste maanden gehoord heb. Het gaat hier om een duo, bestaande uit Daryll Oneill en Stefan Bienz uit Penticton, dat, volgens henzelf, is gelegen in een kleine uitloper in Canada van de Sonorawoestijn, waar je nog ratelslangen, schorpioenen, cactussen enzo aantreft. Ja ja, het zal wel. Feit is wel dat het beluisteren van hun jongste cd, Of All The things That Never Was, beelden oproept van een verlaten woestijnstadje, alwaar Ry Cooder wat op zijn dobro zit te spelen.
De mannen maken namelijk akoestische Americana die het midden houdt tussen blues en jazz. Belangrijkste wapen is misschien wel de stem van Daryl Oneill, die ogenblikkelijk zal doen denken aan die van Tom Waits. Verder is er weinig bekend over de Darylectones. Hun website is beknopt en ook de Myspace-pagina biedt weinig houvast. Het is vooral een kwestie van luisteren dus. En dat kan. Gewoon hieronder even (dubbel)klikken en de wondere wereld van de Darylectones zal zich ontvouwen.
We are the gold teeth







Sad Old Beautiful World







Bestellen kan bij CDBaby

maandag 14 januari 2008

Rufus

Lange tijd was hij voornamelijk bekend als zoon van Loudon Wainwright III, de troubadour die al decennia eenzelfde soort verhalende, bitterzoete folk- en bluesliedjes schrijft en voordraagt. Met fenomenale stem. Van de muzikale strapatsen van zoon Rufus was ik altijd minder gecharmeerd. Teveel pathos en bombast en muzikaal gezien een tegenpool van zijn vader. De kunst van het weglaten is aan Rufus niet besteed. Getalenteerd is hij echter onmiskenbaar; met speels gemak vermengt hij klassiek, variétémuziek en pop. Op zijn laatste album ‘Release the Stars’ is een lied te vinden dat wat mij betreft de perfectie benadert: ‘Going To a Town’, een aanklacht tegen de VS. Omarmd door Radio 2, maar ook een serieuze popjournalist als Gijsbert Kamer van de Volkskrant heeft kenbaar gemaakt dat het hier een van de beste liedjes van 2007 betreft. Muzikaliteit en emotionaliteit zijn perfect in balans. Wel wederom een flirt met de (edel)kitsch, maar overschrijden doet Rufus die grens in dit lied nergens en dat is knap. Het lied past in de traditie van de betere geëxalteerde liedjes als ‘Exit Music (for a film)’ van Radiohead en ‘Lilac Wine’ van Jeff Buckley. De fraaie akkoordensequentie op piano en de hemelse melodie met volop dramatiek maken van 'Going To a Town' een klein meesterwerk. Luister en oordeel zelf.

zaterdag 12 januari 2008

Dubbeltalenten

My Blueberry Nights schijnt niet zo’n geweldige film te zijn, maar wel is er weer eens muziek van Ry Cooder, en… het speelfilmdebuut van Norah Jones. Een dubbeltalent, kennelijk. Zijn er eigenlijk nog meer van dat soort? Een kleine inwendige brainstorm leverde al vrij snel een aardig lijstje op. Als eerste schoot mij Steve Earle te binnen. Hij schrijft tegenwoordig niet alleen songteksten, maar ook verhalen. De acteur Russell Crowe komen we als zanger tegen op The Pilgrim, een mooi eerbetoon aan Kris Kristofferson, waarop de gladiator samen met zijn band The Ordinary Fear Of God een prachtversie van Darby’s Castle ten beste geeft. Hij blijkt trouwens in 1992 al een rockband opgericht te hebben, waarvan ik je de naam niet wil onthouden: 30 Odd Foot Of Grunts. Kris zelf mag uiteraard ook niet ontbreken in deze eregalerij der dubbeltalenten. Nog maar net op gang als singersongwriter startte hij een uiterst succesvolle filmcarrière, bijvoorbeeld als Billy The Kid in de bijna gelijknamige film van Sam Peckinpah. In 1978 schitterde hij samen met Ali McGraw in de roadmovie Convoy, ook alweer van Peckinpah. In 2006 bracht Kris, inmiddels in de zeventig, niet alleen zijn late meesterwerk This Old Road uit, maar speelde hij ook in Dreamer: My Dream Horse, waar ik niets van afweet. Nog eentje: Juliette Lewis, als actrice bekend van From Dusk Till Dawn en Cape Fear, maar tegenwoordig voornamelijk actief als vreeswekkende aanvoerder van haar Licks.
Captain Beefheart bracht in 1969 de wereld in verwarring met zijn magnum opus Trout Mask Replica. Hij maakte in totaal elf studioalbums, maar trok zich in 1982 terug om zich onder zijn echte naam Don Van Vliet volledig op het schilderen te richten. Nóg echter heet hij trouwens Don Glen Vliet, maar dit vooral terzijde.
Multitalent bij uitstek is Texas Jewboy Kinky Friedman (1944). Als zevenjarige speelde hij al een simultaanpartij tegen schaakgrootmeester Reshevsky. In 1973 sloeg hij in met het album Sold American, gerust een klassieker op het gebied van de messcherpe grotestadscountry, met juweeltjes als ‘They ain’t making Jews like Jesus anymore’ en ‘Get your biscuits in the oven and your buns in the bed’. En zo kwam er nog een serie van een stuk of tien platen. Begin jaren tachtig raakte zijn muziekcarrière in het slop. Kinky Friedman gooide het roer om en werd detectiveschrijver. Hoofdpersoon in zijn boeken is ene Kinky Friedman, een gevatte speurneus die grappend en grollend de ene na de andere New Yorkse moord oplost. In 2004
besloot de zangerschrijver een gooi te doen naar het gouverneurschap van de staat Texas. Tot zijn verkiezingsleuzen hoorden oneliners als "Why The Hell Not?", "My Governor is a Jewish Cowboy" and "He ain't Kinky, he's my Governor". Hij kwam matig uit de verliezingsdebatten en besloot de strijd te staken. Of dat een groot verlies voor de politiek betekende, is de vraag. In 2005 werd Kinky in een radiointerview gevraagd wat er volgens hem moest gebeuren met verkrachters. Hij antwoordde: “Gooi ze in de gevangenis, maak de sleutel zoek en dwing ze te luisteren naar een neger die in zichzelf zit te praten.”

vrijdag 11 januari 2008

De teloorgang van Radio 3FM

Op de website van de Volkskrant stuitte ik op het bericht dat Gijsbert Kamer schreef over de populariteit van de popradio. Nee, eigenlijk ging het erover dat radio niet meer de bron was van ´nieuwe´ muziek. Nou, dat wist ik al langer. Naar de Nederlandse radio luister ik al 20 jaar niet meer. Althans, niet voor de muziek die ze er draaien. Als oorzaak van die trend noemt Kamer: internet. Iedereen gaat om nieuwe muziek te ontdekken naar sites als Last.fm en Myspace. Logisch, het is natuurlijk veel leuker om zelf op onderzoek uit te gaan en iets te ontdekken, dan om wezenloos naar de radio te blijven luisteren tot er iets van je gading voorbij komt. Onthutsend vond ik de cijfers die Kamer naar voren bracht. Luisterden eind jaren ´80 nog zo´n 300.000 mensen ´s avonds naar radio 3FM, tegenwoordig zijn het er niet meer dan 10.000. M.a.w. radio 3FM is in 20 jaar 97% van zijn luisteraars kwijtgeraakt! Ik kan het bijna niet geloven.
De VPRO heeft daarom besloten zijn alternatieve programma´s op Radio3FM in te ruilen voor programma´s met een meer mainstreammuziekkeuze. Ik betwijfel of ze daar luisteraars mee gaan winnen. Natuurlijk is het zo dat deze zender niet alleen concurrentie ondervindt van het internet. Ook de commerciële radiozenders zullen debet zijn aan het verval van de eens roemrijke rots in de muziekbranding. Overigens was degene die naar die zenders (538 enz) luistert toch al nooit een serieuze muziekliefhebber.
En hoe zit het dan met de Altcountry.nl-podcast? Die is het afgelopen jaar ruim 17.500 maal gedownload. Eerlijk gezegd weet ik niet of dat nu veel of weinig is. Wel is duidelijk dat het aantal luisteraars groeit. Opvallend is ook dat die downloaders letterlijk over de gehele wereld zitten te luisteren. Zo is er een aantal vaste luisteraars in exotische oorden als China, Australië, Italië, Spanje, Zuid-Afrika en Brazilië en zijn ook al luisteraars gesignaleerd in Hawai, Indonesië, Vietnam, Roemenië en recentelijk in Servië en Slowakije. Het grootste gedeelte van de luisteraars komt natuurlijk uit Nederland en België. Toch is er ook, ondanks de Nederlandstalige presentatie, een behoorlijk aantal luisteraars in Zweden, Engeland en de VS. Vreemd.

Iets anders: met het downloaden van de twee Singing with Emmylou Harris cd´s heb ik weer een stap gezet richting complementering van de Emmylouverzameling.





Een mooie track is dit duet met Mary Black: Only A Womans Heart.






donderdag 10 januari 2008

Ben Vaughn en the Geator

Een klein stukje in het Amerikaanse tijdschrift Spin had me in 1986 ontzettend nieuwsgierig gemaakt naar Ben Vaughn. Bij de platenzaak hadden ze nog nooit van hem gehoord, maar een paar weken later was zijn debuutelpee via de import binnen. The Many Moods Of Ben Vaughn van het Ben Vaughn Combo stond dat jaar bovenaan in de top 10 die ik voor mezelf samenstelde (op 2 stond Guitar Town van Steve Earle, terwijl Dwight Yoakam met Guitars, Cadillacs etc. etc. plaats 3 innam).
Cooler dan Ben Vaughn was simpelweg niet mogelijk. De ex-punker (Sickidz) bracht met zijn combo het plezier terug in de rock-'n-roll in die beroerde jaren tachtig. Dat deed hij met een verzameling prachtsongs, waarin hij op verfrissende wijze speelde met de tradities van rockabilly, surf en andere 'ouderwetse' muziekstijlen. En elk liedje was heerlijk mee te brullen. Nog altijd trouwens. I got a m-m-m-m-motorvehicle (vier keer) / Baby won't you ride with m-m-e. Als je naar de songtitels op de hoes keek, dan had je ook het refrein al in je hoofd. Zulk aanstekelijk werk! Kan ook niet anders met zulke teksten: You got hair so tall / Some say it's 4-dimensional / When you gotta walk through doors / You gotta get down on all fours / Mmmm... it sure is big / I dig your wig.
En met de lijstjes met favorieten van Ben Vaughn kon je je voordeel doen. Op de tweede plaat Beautiful Thing stond een hele lijst: Sonny Bono, P.F. Sloan, Doug Saldana, Dick Dale, The Delfonics, Joe South, Louis Jordan, Dan Penn, The Morells en vele, vele anderen. Die eerste platen werden steevast opgedragen aan the Geator, maar ik had geen idee wie dat was. Dat ontdekte ik pas onlangs. Ben Vaughn is namelijk weer in het nieuws. Hij produceerde de laatste cd van Mark Olson en is bovendien bezig om zijn eigen werk opnieuw op te nemen, hetgeen heeft geleid tot de serie Vaughn Sings Vaughn. Zodoende kwam ik op zijn website terecht en daar zag ik een filmpje over the Geator, geregisseerd door duizendpoot Vaughn.
The Geator blijkt een deejay in Philadelphia te zijn. Iedereen in die stad kent hem, zo blijkt uit de straatinterviews in het filmpje. Ben Vaughn zoekt hem op tijdens de opnamen van een radioprogramma. Oude soul draait the Geator. Hij gaat er helemaal in op. Kijk eens hoe hij die oude singles door zijn handen laat glijden. He's the man!

dinsdag 8 januari 2008

The Delivery Man

Ik weet niet waarom ik me afzijdig heb gehouden in de aardige discussie over de voorkeur van de real thing – lp, cd – boven downloaden. In ieder geval heb ik er wel een mening over, want niets, werkelijk niets gaat boven het product zoals de uitvoerend kunstenaar het aflevert. Lp’s hebben mij gevormd, hebben mijn leven bepaald en doen dat nog steeds – ook in de afgeleide cd-variant. Downloaden is voor mij de dood in de pot voor het bestaansrecht van de eenheid van muziek, muzieksequentie, artwork en de samenhang der dingen, geperst op een plaat(je). In niemand minder dan Elvis Costello heb ik hierin een medestander, want in Mojo laat hij recentelijk optekenen: ‘In terms of recorded music the pact’s been broken – the personal connection between the artist and the listener. MP3 has dismantled the intended shape of an album’. Zo. En nu kun je zeggen dat Costello na zo’n dertig jaar – My Aim Is True verscheen in 1977 – zijn relevantie heeft verloren, dat hij een oude zeur is geworden en dat collaboraties met Sophie van Otter, The Brodsky Quartet, Burt Bacharach en het Metropole Orkest bar weinig met rock-‘n-roll te maken hebben, maar dan zeg ik simpel: luister maar naar The Delivery Man. Tamelijk moeiteloos leverde hij met zijn laatste cd nog een carriërehoogtepunt af, een plaat die zondermeer tot de beste platen van 2004 moet worden gerekend. Luister maar naar die dampende, spetterende rock-‘n’-roll met country- en rhythm & blues-invloeden. Nog steeds bezit Costello het simplistische vermogen ultieme rock-‘n-roll in drie-minuut-zoveel te persen. De man levert af en brengt je op het puntje van je stoel. Hier is mijn visionair: The Delivery Man.

maandag 7 januari 2008

Vrouwen

Het is een merkwaardig fenomeen: al die vrouwen die opeens tot mijn muziekcollectie zijn doorgedrongen. Tot een jaar of vijf geleden was ik in de serieuze veronderstelling dat de beste muziek door mannen wordt gemaakt. Eigenlijk denk ik dat nog steeds, maar soms is er ook twijfel. Zingende dames in mijn verzameling waren toentertijd nog op een hand te tellen: Rickie Lee Jones, Joan Armatrading, Tori Amos, dat was het wel zo’n beetje. De laatste tijd is er geen houden meer aan. Lucinda Willams, Mary Gauthier en Gillian Welch zijn geen verrassende namen, maar er zijn ook nog: Ane Brun, The Be Good Tanya’s, Cat Power, Joan As Police Woman, Jolie Holland, Karen Pernick, Kris Delmhorst, Eleni Mandell, Alela Diane, Amy Winehouse, en zelfs zuchtmeisjes als Carla Bruni, Keren Ann en Charlotte Gainsbourg. Het moet niet gekker worden. Dagelijks luisteren doe ik naar geen van allen, maar nadrukkelijk aanwezig zijn ze zeker. Het ging voor de eerste keer echt mis tijdens het beluisteren van de cd Escondida van Jolie Holland en haar optreden in De Vloer (mijn recensie voor 3voor12) in Utrecht ongeveer vier jaar geleden. Een openbaring! Dat er betere zangeressen zijn weet ik ondertussen ook, maar op dat moment raakte haar stem me zeer; bij Black Stars sprongen de tranen me in de ogen. Ik wist niet wat me overkwam. Wellicht interessante materie voor een uitgebreide psychologische analyse, maar ik laat het hier maar bij. Gelukkig dan toch dat ik deze (mannelijke) uitvoering van een typisch vrouwenliedje nog steeds geweldig blijk te vinden. Het origineel mag er trouwens ook zijn.

zondag 6 januari 2008

Ultiem

Op zondagmiddag 17 februari zitten drie dames en negen heren in een Hengelose woonkamer bijeen om urenlang naar liedjes omtrent het cowboyleven te luisteren. Kritisch te luisteren, vooral. Want de URC is de enige wedstrijd waarvan de deelnemers tegelijk ook de jury vormen. URC staat voor Ultimate Roots Challenge. Of Contest. Of Competition. Of Choice. Of Championship. Of Connaisseur. Ik weet het niet meer precies. Wel dat dit altcountry-songfestival voor het eerst gehouden werd in 2002. Het idee was om met een groepje liefhebbers Het Beste Roots Nummer Ooit te bepalen. Iedereen diende tien nominaties in. Al die nummers werden tijdens een luistersessie ten gehore gebracht, waarna de deelnemers, die dus opeens juryleden waren geworden, via een vernuftig puntensysteem hun voorkeur konden aangeven. Dit resulteerde in een lijst met de zeventien hoogst genoteerde Beste Roots Nummers Ooit. Op nummer drie kwam Ft. Worth Blues van Steve Earle, een positie die hij met zijn huidige werk wel kan vergeten. Op twee stond Across The Borderline, in de uitvoering van Ry Cooder. Beste Roots Nummer Ooit was The Dark End Of The Street door Dan Penn en Spooner Oldham. Je ziet, het zijn geen prutsers, die mensen van de URC. De zeventien gekozen nummers kwamen op een CD, en die werd dan ook weer tijdens een speciale sessie gepresenteerd, waardoor het idee kan ontstaan dat die mensen van de URC niet alleen geen prutsers zijn, maar bovendien geen geheelonthouders. Hoe dan ook, de eerste Challenge, of Contest, was een succes, en schreeuwde om een vervolg. Het jaar erop was het thema ‘covers’. Op drie eindigde om de een of andere duistere reden Hallelujah van Leonard Cohen, gezongen door Jeff Buckley. Op twee stond gelukkig Angel From Montgomery door Bonnie Raitt, samen met John Prine zelf. Winnaar werd If I Needed You van Townes van Zandt, uitgevoerd door Lyle Lovett. Het volgende thema luidde: ‘On the road’, met als verrassende, maar zeer terechte winnaar Nothing But The Wheel van Peter Wolf. Het jaar daarna: ‘Get Rhythm’, ofwel de voeten van de vloer. Nu was het Congo Square van Sonny Landreth die met de eer ging strijken. Vorig jaar draaide alles om ‘dames’. Grote winnares werd Patty Griffin, met maar liefst twee nummers in de top-3, waarvan Useless Desires op 1. Dit jaar gaan we terug naar de americanaroots bij uitstek... cowboy songs. Muziek over het eenzame bestaan van de cowboy, de onovertroffen held van het wilde westen, de eindeloze tocht richting zonsondergang, het koesterende kampvuur, met de volle maan als enige reisgenoot. Het moet wel gek zijn als Jerry Jeff Walker geen hoge ogen gaat gooien.

donderdag 3 januari 2008

Nothin' Niks-Neat-Niks

Op nieuwjaarsdag was het elf jaar geleden dat Townes Van Zandt stierf. Uitgever Abe de Vries ontdekte hem pas in de zomer van 2007. De uitspraak 'Townes Van Zandt is the greatest songwriter in the world, and I'll stand in my cowboyboots on Bob Dylan's coffeetable and say that', van Steve Earle had hem op het spoor gebracht van de Texaan. De Vries was diep onder de indruk.
De cd Nothin' Niks-Neat-Niks, gezamenlijk uitgebracht door Friese Pers Boekerij, Uitgeverij Noordboek en DRC Entertainment, is het gevolg van die bewondering. Op de cd worden zes nummers van Townes gecoverd. Gerrit Breteler zingt in het Fries St. Jan De Doarmer (St. John The Gambler) en Sjong En Flean (To Live Is To Fly), Martin Korthuis brengt in het Gronings As Ik Die Wil Zain (If I Needed You) en Wachten Op 't In (Waitin' Around To Die), terwijl Egbert Meyers in het Drents An Mien Venster (At My Window) en Niks Meer (Nothin') doet.
In het cd-boekje halen popjournalist Harry de Jong en Peter Bruinsma (Dagblad van het Noorden, Omroep Mercurius Leeuwarden) herinneringen op aan ontmoetingen met Townes. Bruinsma brengt in 1990 de nacht door met de door hem zo bewonderde 'father of Texas folk', nadat die aangeeft liever niet alleen in de taxi te stappen die hem naar het Eurohotel aan de rand van Leeuwarden moet brengen. Bruinsma praat in de hotelkamer uren met zijn held, die blijkbaar geen behoefte heeft om te slapen, ook al moet hij de volgende ochtend met de trein naar Hilversum voor een radio-optreden. Bruinsma heeft het ook nog even over het optreden in de Groninger Oosterpoort (1992), waar Townes op het toneel in tranen uitbarst. Een pijnlijk moment dat Guy Clark enigszins draaglijk maakt door de opmerking 'he's such a softie'.
Nothin' Niks-Neat-Niks is een warm eerbetoon.